Ver voorbij de horizon van Tijd, toen licht en duisternis nog verzonnen moesten worden, bestond alleen Oceaan. Oceaan was absoluut en helemaal alleen. Niet dat Oceaan daar last van had. Oceaan is volmaakt. Dat wat volmaakt is heeft natuurlijk nergens last van en heeft helemaal niets nodig. Niemand weet precies wat Oceaan bezielde toen hij zichzelf opdeelde, Oceaan hoeft namelijk niets uit te leggen.
In de eens temperatuurloze wateren ontstond hitte; een verzengende bron die opsteeg uit de diepte. En uit de kokende Oceaan werd Grote Geest geboren. Grote Geest vulde de lege hemelen, dankbaar dat zijn Schepper hem het leven had geschonken. Omdat ook in hem de blauwdruk van het scheppen besloten lag, koelde Grote Geest af. Zijn vluchtige atmosfeer bevroor en viel uiteen in miljoenen fragmenten. Grote Geest noemde zijn creatie ‘Sneeuw’ en zag erop toe dat de structuur van ieder fragment uniek was.
Sneeuw voelde zich sterk verbonden met Grote Geest. Maar hoe langer haar vlokken door de lucht dwarrelden, hoe groter de afstand tot Grote Geest werd. Grote Geest zag Sneeuw in paniek raken en riep dat hij er nog steeds was, dat hij niet weg zou gaan. In zijn machteloosheid verloor Grote Geest de controle over zijn scheppingskracht en koelde steeds verder af. Langzaam werd het kouder en kouder en het ijs dat zich vormde op Oceaan beneden hem werd dikker en dikker.
Zachtjes landden de sneeuwvlokken op de koude, uitgestrekte vloer. Verward en onbewust van herkomst. Allemaal voelden ze dat ze onderweg iets kwijt waren geraakt. Iets wezenlijks, van een onveranderlijke aard. Maar omdat niemand zich herinnerde wat het was, wist ook niemand waarnaar hij eigenlijk zocht. Gedreven door radeloos verlangen naar oorsprong, onderstreepten de sneeuwvlokken steeds meer elkaars verschillen. In plaats van herkenning, vonden ze uiteindelijk alleen maar vervreemding.
Moe geraakt van al het zoeken, vlijde een van de sneeuwvlokken zich neer op het ijs. Terwijl hij daar een poos lag, bespeurde hij opeens iets onder het bevroren landschap. Een tijdloze aanwezigheid die hem vagelijk bekend voorkwam. Een aanwezigheid die zich bekend maakte als Oceaan.
De sneeuwvlok voelde hoe de kalme, eindeloze stroming van Oceaan door hem trok. Dat het wezen van Oceaan gelijkstond aan zijn wezen. Oceaan die geen noodzaak kende, omdat hij buiten de wetten van tijd en ruimte bestond.
De sneeuwvlok, die zo lang had gezocht, herinnerde zich opeens weer wie hij was. In het hart van zijn bestaan gloeide hij van vreugde, als een kooltje dat hem van binnenuit verwarmde. Hij smolt en door de scheuren in het ijs, sijpelde hij terug naar Oceaan. Oceaan die hij altijd al was geweest.
Dat was het verhaal dat Whisky Jack steevast vertelde wanneer in november de Hudson Baai weer dichtvroor.